Huis van God
In feite doet God óók op het Pinksterfeest een stapje terug. Zijn eigenlijke werk ligt in de geboorte en het le-ven, het sterven en de opstanding van Jezus. Maar daar-na neemt Jezus afscheid. Hij verdwijnt uit ons leven, en dan is de mens aan zet. Natuurlijk wordt de mens daarbij geholpen door de Geest, maar de mens is verantwoordelijk voor het vervolg van het verhaal. Pinksteren is weleens omschreven als de voltooiing van Gods openbaring.
Het was begonnen met “God-vóór-ons”: tijdens de uittocht uit Egypte trok God als een wolkkolom voor ons uit, om ons naar het beloofde land te brengen. In Jezus kwam God nog dichterbij: Hij kwam naar ons toe om het zware, pijnlijke en schuldige leven met ons te delen: “God-met-ons”. Op het Pinksterfeest komt tenslotte de Geest over ons, zodat we God in-ademen: “God-binnenin-ons”. Paulus noemt ons lichaam de “tempel van de Geest”. Eigenlijk moeten we dus niet de kerk of het kerkgebouw een huis van God noemen; wij mensen kunnen een woning van God zijn, en de kerk is bedoeld om ons dat weer te binnen te brengen. “God-in-ons”: dichterbij dan dat kan God niet komen.
En toch is Pinksteren óók die stap terug: God verdwijnt van het toneel, om ruimte te maken voor de mens. Wij kunnen het nu zelf!
Uit: Pinksterpreek van zondag 31 mei 2020. De complete tekst van de overweging vindt u HIER.